Vijandigheid example sentences

vijandigheid

zelfstandig naamwoord

  - het vijandig zijn

  - iets vijandigs, vijandige daad

"Vijandigheid" Example Sentences

1. De vijandigheid tussen de twee families was al generaties lang voelbaar.
2. Zijn vijandigheid was duidelijk te zien in zijn ogen.
3. Met vijandigheid in zijn hart, verliet hij de kamer.
4. De toespraak was gevuld met vijandigheid tegen de regering.
5. Er hing een sfeer van vijandigheid in de lucht.
6. Zijn woorden druppelden van vijandigheid.
7. De vijandigheid tussen de landen escaleerde snel.
8. Ze voelde de koude vijandigheid van zijn blik.
9. De vijandigheid was onmiskenbaar.
10. Hij was vol vijandigheid tegenover zijn tegenstander.
11. De openlijke vijandigheid verbaasde hem.
12. Zijn vijandigheid was ongegrond.
13. De vijandigheid ondermijnde de vrede.
14. Zonder enige vijandigheid, bood hij zijn excuses aan.
15. Er was geen sprake van vijandigheid tussen hen.
16. De vijandigheid was een gevolg van misverstanden.
17. Hij probeerde zijn vijandigheid te verbergen.
18. De vijandigheid was voelbaar, ondanks de glimlach.
19. Zijn woorden waren doordrenkt van vijandigheid.
20. De openlijke uiting van vijandigheid was schokkend.
21. De oorzaak van de vijandigheid was onbekend.
22. Het artikel ademde vijandigheid uit.
23. Zijn houding straalde vijandigheid uit.
24. De vijandigheid was wederzijds.
25. De vijandigheid leidde tot een conflict.
26. Hij voelde een golf van vijandigheid over hem heen komen.
27. Zij reageerde met vijandigheid op zijn avances.
28. De vijandigheid tussen de groepen was diepgeworteld.
29. De vijandigheid werd steeds intenser.
30. Zijn ogen flonkerden van vijandigheid.
31. De vijandigheid was een bedreiging voor de vrede.
32. Ze probeerde de vijandigheid te de-escaleren.
33. De aanleiding tot de vijandigheid was een klein misverstand.
34. De vijandigheid was duidelijk in zijn stem te horen.
35. Hij overwon zijn vijandigheid en bood zijn hand aan.
36. Zij voelde geen vijandigheid jegens hem.
37. De afwezigheid van vijandigheid verraste hem.
38. De vijandigheid was een onderdeel van het spel.
39. Zijn daden spraken meer dan zijn woorden, vol vijandigheid.
40. De vijandigheid leidde tot een gewelddadige confrontatie.
41. De stilte was geladen met vijandigheid.
42. Hij beschouwde haar met openlijke vijandigheid.
43. De vijandigheid tussen de landen duurde jarenlang.
44. De vijandigheid was een obstakel voor de samenwerking.
45. Zij voelde een diepe vijandigheid jegens hem.
46. De vijandigheid was onverwacht.
47. Zijn blik was vol vijandigheid en afkeer.
48. Er was sprake van onderhuidse vijandigheid binnen de groep.
49. De vijandigheid was een reflectie van diepere problemen.
50. Hij probeerde de vijandigheid te overwinnen met vriendelijkheid.

Recently Searched

  › Vijandigheid
  › Pelleter
  › Acacius
  › Poisel noun physics
  › Tendon
  › Massif
  › Glossolalia
  › Primuloidae
  › Badness noun
  › Romcoms noun
  › Mewingtheir
  › Opticals noun
  › Paralians
  › Massing
  › Aurait
  › Ludicrous adjective
  › Weren contraction
  › Bushmen noun
  › Auras
  › Electricitywhen [əˌlekˈtrisədē]
  › Outragedly
  › Renoir

A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z