"Maar" Example Sentences
1. Jan gaat altijd snel maar hij maakt veel fouten.
2. De taart ziet er lekker uit maar is helaas niet glutenvrij.
3. Mijn buurvrouw is erg vriendelijk maar praat wel erg veel.
4. Hij heeft veel talenten maar is nog steeds werkloos.
5. Het is al laat maar we kunnen nog even blijven.
6. Het eten was heerlijk maar de service was slecht.
7. Ik ben geen fan van voetbal maar mijn broer kijkt graag.
8. Ze heeft een mooi huis maar het is wel erg duur.
9. De film was spannend maar ook wel eng.
10. Hij is slim maar soms ook erg eigenwijs.
11. Ze is erg succesvol maar heeft weinig vrije tijd.
12. Ik vind hem aardig maar hij rookt wel veel.
13. Het is koud maar de zon schijnt wel.
14. De kat is gevonden maar het baasje is nog steeds vermist.
15. Het is ver weg maar het is de moeite waard om te bezoeken.
16. De training was zwaar maar we hebben veel geleerd.
17. Ze heeft veel ervaring maar toch blijft ze onzeker.
18. De auto is oud maar nog steeds betrouwbaar.
19. Het is druk maar er is nog wel een tafeltje vrij.
20. Hij is knap maar heeft geen goede persoonlijkheid.
21. De hond is klein maar heeft veel energie.
22. Het is warm maar het waait wel hard.
23. Het werk is saai maar het betaalt goed.
24. Zij is langzaam maar wel erg precies.
25. Het is stil maar er is wel geluid van vogels te horen.
26. De vakantie was duur maar wel erg mooi.
27. Hij is druk bezig maar heeft wel tijd voor een praatje.
28. De les was interessant maar soms moeilijk te volgen.
29. Zij is vriendelijk maar niet erg sociaal.
30. Het is droog maar er is wel kans op regen later op de dag.
Common Phases
1.
Maar waarom?
2.
Maar natuurlijk!
3. Ja,
maar...
4.
Maar even serieus;
5.
Maar goed;
6.
Maar dat zegt toch genoeg?
7.
Maar hoe dan?
8.
Maar hoe zit het dan met...?
9.
Maar laten we eerlijk zijn;
10.
Maar dat is niet helemaal waar.